Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Wat de wetenschap niet kan ontdekken over het Verstand van de mens (Vierde deel)

Pixabay

Wat de wetenschap niet kan ontdekken over het Verstand van de mens (Vierde deel)

Vervolg van Wat de wetenschap niet kan ontdekken over het Verstand van de mens (Derde deel)

Het overbruggen van de kloof

Op welke wijze zal God de kloof tussen fysieke en geestelijke samenstelling overbruggen—hoe plant Hij zich voort door middel van fysieke mensen die uit het stof der aarde voortkomen?

Om te beginnen heeft Hij in de fysieke mens een „menselijke” geest geplaatst. Het is echter niet deze menselijke geest die beslissingen neemt, die tot bekering komt of karakter ontwikkelt. Zoals ik reeds heb benadrukt schenkt

deze geest geen leven; hij kan niet zien, horen, voelen of denken. Deze geest stelt de fysieke mens, door middel van zijn hersenen, tot deze dingen in staat. Wel registreert deze geest elke gedachte, elk stukje kennis dat door de vijf zintuigen wordt opgevangen, en het karakter—hetzij goed of slecht—dat in het menselijk leven wordt opgebouwd.

De mens is letterlijk van klei gemaakt. God is als de meesterpottenbakker die een voorwerp uit klei vormt en boetseert. Als de klei te hard is, wil het niet de vorm aannemen die hij wenst. Is het te zacht en te vochtig, dan wil het niet in de gewenste vorm blijven die de pottenbakker het heeft gegeven.

Zie Jesaja 64:8: „Maar nu, Here, Gij zijt onze Vader; wij zijn het leem, Gij zijt onze Formeerder en wij allen zijn het werk van uw hand.”

Toch heeft God ons ieder een eigen verstand gegeven. Als iemand weigert God of Gods wegen te erkennen, weigert zich van het kwade af te wenden en zich tot het goede te keren, kan God niets met hem doen en Hij kan geen goddelijk karakter in hem scheppen. De menselijke klei moet kneedbaar zijn, moet zich gewillig voegen. Als de mens weerbarstig is en zich verzet, is hij als klei die te droog en te hard is. De pottenbakker kan daar niets mee beginnen. Het wil niet meegeven en buigen. Als het iemand echter zozeer aan wil, voornemen en vastbeslotenheid ontbreekt dat hij niet in vorm wil blijven, wanneer God hem al gedeeltelijk heeft gevormd zoals Hij wil, als hij te slap, te week en karakterloos is, zal hij nooit tot het einde volharden. Hij zal uitvallen.

Wij zijn waarlijk het werk van Gods handen. Toch moeten wij zelf aan deze geestelijke ontwikkeling meewerken. Als wij uit luiheid bijbelstudie en gebed verwaarlozen, of als wij andere, materiële belangen vooropstellen en als wij zo’n groot behoud veronachtzamen, vallen wij uit.

Maar als wij de moed hebben ons over te geven, ons uit eigen vrije wil in Gods handen te plaatsen, zal Hij ons zijn Geest geven en daardoor zijn rechtvaardigheid—zijn karakter—en ons verstand openen voor zijn geestelijke kennis. Wij moeten het willen! Wij moeten eraan werken! Wij moeten het boven alles stellen!

Het moet Gods gerechtigheid zijn, want al onze gerechtigheid is voor Hem als een bezoedeld kleed. Hij geeft ons geleidelijk zijn kennis, zijn gerechtigheid, zijn karakter—indien wij het vurig zoeken en verlangen. Wij hebben er zelf een belangrijk aandeel in. Verder strekt alles tot eer van God.

Naarmate wij door Gods heilige Geest het karakter van God ontvangen, reproduceert God zich meer in ons. Tenslotte zullen wij, bij de opstanding, als God zijn; dan zullen wij niet meer kunnen zondigen, omdat wij dit zelf hebben verkozen. Wij hebben ons afgekeerd van zonde, er voortdurend tegen gestreden en de zonde overwonnen. Gods plan zal worden verwezenlijkt!

Waarom uit materie gemaakt?

Laten wij dit alles nog eens overdenken.

Waarom besloot God de mens uit materie en niet uit geest te maken? De engelen heeft Hij wel uit geest gemaakt. U weet dat het Gods plan is zich voort te planten. Zijn goddelijke kinderen moeten door Hem worden verwekt om daarna in Gods gezin te worden geboren. Christus, onze baanbreker, werd op een volkomen unieke wijze in de maagd Maria door de Vader verwekt door middel van de heilige Geest. Hij was de verwekte (de enige aldus verwekte) Zoon van God, vanaf de conceptie en geboorte als mens. Nu reeds is Hij de eerstgeborene van vele broederen (Rom. 8:29), geboren als Zoon van God door een opstanding uit de dood (Rom. 1:4); een mogelijkheid die ook wij later hebben.

Om de verhevenheid boven de engelen die Christus nu reeds bezit, en die ook ons potentieel is, te tonen (vergeet niet dat we medeërfgenamen van Christus zijn), zegt God aangaande Christus: „Zóveel machtiger geworden dan de engelen, als Hij uitnemender naam boven hen als erfdeel ontvangen heeft. Immers, tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Mijn Zoon zijt gij; Ik heb u heden verwekt?” (Hebr. 1:4-5.) In het boek Job wordt in hoofdstuk 1, 2 en 7 over engelen gesproken als zonen van God, maar slechts als geschapen „zonen”. God heeft, zoals in Hebreeën 1, nooit tegen hen gezegd: „Gij zijt mijn eigen verwekte zonen.” Maar wanneer wij mensen de heilige Geest van God ontvangen, worden wij daadwerkelijk zijn verwekte zonen en zijn erfgenamen, om zijn naam te beërven, zoals mijn verwekte zonen mijn naam hebben geërfd.

Wanneer wij uit God worden geboren, zullen wij geest zijn. Maar waarom heeft God de mens dan eerst uit het stof der aarde geschapen?

Deze vraag heb ik al ten dele beantwoord. Engelen zijn geest en daarom onsterfelijk. De engelen die gezondigd hebben, zullen hun straf eeuwig moeten dragen. Hun straf is niet de dood. Hun straf is het verlies van de fantastische gelegenheid die God hun had gegeven om zijn plannen op aarde te verwezenlijken, en voorts dat zij nu eeuwig met een gezindheid van wrok, verbittering en opstandigheid, volko­men uitzichtloos en in geestelijke onmacht moeten leven, hetgeen zij zich door hun eigen zonden hebben aangedaan. Toen zij hun geest eenmaal hadden verwrongen, konden zij nooit meer hun evenwicht hervinden. Geluk en vreugde heeft hen voor eeuwig verlaten.

Indien echter de mens, die uit stof bestaat, zondigt en weigert berouw te hebben en zich van zijn zonden af te keren, zal hij de tweede dood sterven—hij zal volkomen vergaan (Joh. 3:16)—hij zal zijn als had hij nooit bestaan (Obadja 16). Dit weerspiegelt Gods barmhartigheid.

Het fysieke verandert, het geestelijke is permanent

Maar er is nog een andere uiterst belangrijke reden. Zoals de humanistische filosoof Elbert Hubbard het uitdrukte: „Niets is zo blijvend als verandering.” Materie blijft nooit zoals het is; het verandert voortdurend. Misschien zijn steen en ijzer wel de meest onveranderlijke elementen, maar na een paar duizend jaar hebben de enorme stenen van de muur rond Jeruzalem al hun nieuwheid verloren en tonen hun ouderdom. Alles wat wij nu op deze aarde zien, zal mettertijd veranderen.

Geest is echter onveranderlijk, behalve toen engelen geestelijke vermogens van God kregen: het vermogen tot denken, redeneren, beslissingen nemen en hun wil uit te oefenen om te handelen naar eigen besluit of keuze. Maar geestelijke substantie is, zonder de geestkracht van God, onveranderlijk. Toen Satan en zijn demonen eenmaal hun beslissing hadden genomen, konden zij, geest zijnde, niet veranderen.

Bij het voortplanten van zichzelf verlangt God de ontwikkeling van rechtvaardig karakter. En daarvoor is verandering noodzakelijk. Als God ons uit geest had geschapen, zouden wij, als wij eenmaal de beslissing hadden genomen God te verwerpen, ons nooit meer kunnen bekeren, nooit meer van Satans tot Gods weg kunnen veranderen! De uit materie bestaande mens is onderhevig aan verandering. De mens kan, als hij door God wordt geroepen, tot het inzicht worden gebracht dat hij heeft gezondigd, en hij kan zich bekeren, zich van de zonde afwenden en Gods weg inslaan. En heeft hij zijn koers eenmaal gewijzigd, dan kan hij deze met Gods hulp verder volgen. Hij kan groeien in geestelijke kennis, karakter ontwikkelen, en slechte gewoonten, zwakhe­den en fouten overwinnen.

En dit alles kan de fysieke mens doen door middel van de fysieke hersenen.

De menselijke geest in de mens verleent de hersenen begrip van fysieke dingen, en door vereniging met Gods Geest worden de hersenen in staat gesteld geestelijke dingen te begrijpen. Deze beide geesten registreren de kennis en het karakter en bewaren zowel deze als de fysieke gestalte en verschijning. Deze twee geesten ontwikkelen niet het rechtvaardige karakter, maar door de heilige Geest schenkt God ons zijn geloof, zijn rechtvaardigheid, zolang wij dit zelf vurig verlangen. Maar als de fysieke mens eenmaal heilig en rechtvaardig karakter in zich heeft ontwikkeld, hoe overbrugt God dan de kloof als Hij de mens In een geestelijk wezen verandert? 

Vervolg op Wat de wetenschap niet kan ontdekken over het Verstand van de mens (Vijfde deel)

Wsci Nl Bo