Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Zeventiende deel)

Thiago Gomez Cervera/Unsplash

Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Zeventiende deel)

Mysterie der eeuwen - Hoofdstuk 7

Vervolgd van Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Zestiende deel)

Het ongelooflijke potentieel van de mens geopenbaard

In het boek Hebreeën lezen wij: „Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen” (Hebreeën 2:5). Het thema hier is „de toekomende wereld”.

Er is slechts één aarde, maar de Bijbel spreekt over drie werelden, tijdperken of beschavingen op deze aarde: „de toenmalige wereld” (de antediluviale wereld van Adam tot Noach); „de tegenwoordige boze wereld” (vanaf de zondvloed tot de nog toekomstige terugkeer van Christus); en „de toekomende wereld” (die begint wanneer Christus komt en Hij het Koninkrijk van God opricht).

Hebreeën 2:5 spreekt over engelen alsof de wereld aan hen is onderworpen; direct in het begin van het boek Hebreeën, in het eerste hoofdstuk, wordt gesproken over Christus en engelen, en over de relatie tussen engelen en mensen.

Verlies niet uit het oog dat het hier gaat over „de toekomende wereld, waarvan wij spreken”—dus niet over de huidige wereld, die nu snel haar einde nadert! Verder in vers 6: „Maar, iemand heeft ergens betuigd, zeggende …” En dan volgt een aanhaling van alleen de verzen 5 t/m 7 van Psalm 8.

In deze psalm wijst David er in het bijzonder op dat God momenteel de aarde met haar atmosfeer en zeeën aan de mens heeft onderworpen. Maar de schrijver van het boek Hebreeën werd ertoe geïnspireerd Davids profetie uit te breiden door er iets totaal anders aan toe te voegen—iets wat in de toekomende wereld zal geschieden!

Deze geopenbaarde kennis van Gods doel met de mensheid, het ongelooflijke ontzagwekkende potentieel van de mens, tart het voorstellingsvermogen. De wetenschap weet hier niets van; het wordt, zover ik weet, door geen enkele godsdienst geopenbaard; en het hoger onderwijs is er volkomen onkundig van.

Niettemin is dit het wat God, zoals Hij zegt, heeft bereid voor hen die Hem liefhebben (1 Corinthiërs 2:9-10).

Eerder wees ik er reeds op dat God noodzakelijke kennis aan onze eerste voorouders openbaarde, maar dat zij niet geloofden wat Hij zei! Ongeveer 4000 jaar later verscheen Jezus Christus op aarde met een boodschap die rechtstreeks van God de Vader in de hemel kwam, en waarin deze zelfde essentiële kennis werd geopenbaard. Maar niet meer dan honderdtwintig mensen geloofden toen wat Hij zei, hoewel velen betuigden „in Hem te geloven” (zie Johannes 8:30-31, 37-38, 40, 45-46).

Vandaag geloven wetenschap, godsdienst en onderwijs nog altijd niet wat Hij zei.

Laten wij nu eens zien wat in het boek Hebreeën in de passage na de aanhalingen uit de achtste Psalm wordt gezegd: „Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want bij dit: alle dingen hem onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem [de mens] niet onderworpen zou zijn” (Hebreeën 2:8).

Is het mogelijk dat God ook werkelijk bedoelt wat Hij zegt? „Alle dingen”? Niets uitgezonderd?

Het Grieks voor „alle dingen” in het eerste hoofdstuk van Hebreeën wordt door de (Engelse) Moffatt-vertaling weergegeven als „het universum”.

Met andere woorden, voor hen die bereid zijn te geloven wat God zegt, zegt God dat Hij heeft beslist dat het gehele universum, met alle sterrenstelsels, de talloze zonnen en planeten—alles—aan de mens zal worden onderworpen.

Maar een ogenblikje! Lees, voordat u dit ongelovig afwijst, eerst de volgende woorden van dit achtste vers: „Doch thans zien wij nog niet, dat hem [de mens] alle dingen [het oneindige heelal] onderworpen zijn.” Vergeet niet dat in vers 5 wordt gesproken over „de toekomende wereld”—niet over de wereld van vandaag. Wat zien wij echter vandaag? „Maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en eer gekroond.” De mens is, in tegenstelling tot Christus, nog niet met heerlijkheid en eer gekroond”.

Maar let erop dat Christus reeds wel met heerlijkheid en eer is gekroond. Verder: „Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen [het hele universum] bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken … daarom schaamt Hij [Christus] Zich niet hen broeders te noemen” (vs. 10-11).

Met andere woorden, Christenen die Gods Geest hebben, zijn medeërfgenamen met Christus om alles wat Christus nu reeds heeft geërfd, ook te beërven. Hij is nu in heerlijkheid! Hij heeft het gehele universum reeds geërfd. Hij houdt het door Zijn kracht in stand. De mens is, als hij zich heeft bekeerd en Gods Heilige Geest bezit (Romeinen 8:9), nu nog slechts een erfgenaam , nog geen bezitter.

Maar Christus is reeds met heerlijkheid en eer gekroond, heeft reeds geërfd, heeft reeds het erfgoed in bezit. Begin nu met Hebreeën, hoofd­stuk 1:

„[God heeft] nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen [het hele universum], door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen [het hele universum] draagt [onderhoudt] door het woord zijner kracht …” (Hebreeën 1:1-3).

De levende Christus onderhoudt reeds het gehele universum door Zijn onbeperkte goddelijke kracht. Deze passage vervolgt met aan te tonen dat Hij boven de engelen staat; Hij is de verwekte en geboren Zoon van God: de engelen zijn slechts individueel geschapen wezens. De (voor ons onzichtbare) engelen zijn dienende geesten—zij dienen ons, die nu een lagere status dan de engelen hebben, maar erfgenamen zijn van het behoud, dat wij zullen beërven wanneer wij, evenals Christus, uit God geboren zonen zijn geworden (Hebreeën 1:4-14).

Het heelal met nu dode hemellichamen

Breng dit nu in verband met wat in het achtste hoofdstuk van Romeinen wordt geopenbaard.

Daar wordt gesproken over Christus als Gods Zoon: opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen” (Romeinen 8:29). Mensen die Gods Heilige Geest bezitten, zijn erfgenamen van God en medeërfgenamen met Christus, die, als enige van alle mensen, reeds als Gods Zoon is geboren door een opstanding uit de doden (Romeinen 1:4). Hij is de eerste van de menselijke familie die in het gezin van God—het Koninkrijk van God—is geboren. Hij is de pionier die ons is voorgegaan. Wij zullen volgen bij de opstanding der rechtvaardigen ten tijde van Christus’ terugkeer op aarde in grote macht en heerlijkheid.

In dit achtste hoofdstuk van Romeinen wordt gezegd (vers 9) dat, als wij Gods Heilige Geest in ons hebben, wij zijn verwekte zonen zijn. Als wij daarentegen Zijn Geest niet hebben, behoren wij Hem niet toe—zijn wij geen Christen. In vers 11 wordt evenwel gezegd dat, als wij Gods Geest hebben en deze in ons toeneemt en ons leidt, wij uit de doden zullen worden opgewekt door Zijn Geest (of, als wij nog in leven zijn wanneer Christus komt, wij op slag van sterfelijke in onsterfelijke wezens zullen worden veranderd).

Vervolgens: „Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods … Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en medeërfgenamen van Christus … om ook te delen in zijn verheerlijking. Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden.

Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. Want de schepping [alle zonnen, planeten, sterren en manen] is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping [de sterren, zonnen en manen, die nu in een toestand van verval en nutteloosheid verkeren] in al haar delen zucht en in barensnood is. En niet alleen zij [de schepping], maar ook wij zelf, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben [wij, de door Gods Geest verwekte mensen, de zeer weinigen die nu tot het behoud worden geroepen: de „eerstelingen”], zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap [onze geboorte als zonen] …” (Romeinen 8:14‑23).

Wat een wonderbaarlijke kennis wordt hier geopenbaard!

Verbazingwekkender, ontzagwekkender, onthullender passages kunnen niet worden geschreven!

Dit is een zo verbazingwekkende openbaring, dat men het, door het vluchtig door te lezen, niet volledig kan bevatten.

Ik citeerde eerst een gedeelte uit Romeinen 8, vers 29, waar staat dat Christus de eerstgeborene is van vele broederen.

In Hebreeën 1 zien wij dat Christus, de eerste mens die door een opstanding uit de doden werd geboren, is verheerlijkt en nu het hele universum onderhoudt. Hij is de pionier die ons is voorgegaan. Bij Zijn terugkeer naar de aarde in macht en glorie zullen zij die bekeerd zijn en Gods Heilige Geest hebben ontvangen, door een opstanding in het gezin van God worden geboren. Daarna zal het hele universum aan hen worden onderworpen!

Vervolgens citeerde ik uit Romeinen 8: als wij geleid worden door de Heilige Geest van God, zullen wij worden opgewekt tot uit geest samengestelde, onsterfelijke wezens in het gezin van God, evenals Christus na Zijn opstanding in het jaar 31.

Nogmaals vers 19: „Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods.” Dit zal gebeuren ten tijde van de opstanding, wanneer zij die fysiek zijn—door een opstanding of een ogenblikkelijke verandering van sterfelijk vlees tot onsterfelijke geest—Gods zonen zullen worden.

Vervolgd op Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Achttiende deel)

Moa Ad Nl