Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Het ongelooflijke potentieel van de mens eindelijk aan het licht gebracht (Derde deel)

Artem Beliaikin/Unsplash

Het ongelooflijke potentieel van de mens eindelijk aan het licht gebracht (Derde deel)

Het ongelooflijke potentieel van de mens - Hoofdstuk 3

Vervolgd van Het ongelooflijke potentieel van de mens eindelijk aan het licht gebracht (Tweede deel)

Het ongelooflijke potentieel van de mens geopenbaard

In het boek Hebreeën lezen we: “Want niet aan engelen heeft Hij de toekomende wereld, waarvan wij spreken, onderworpen” (Hebreeën 2:5). Het thema hier is “de toekomende wereld”.

Er is slechts één aarde, maar de Bijbel spreekt over drie werelden, tijdperken of beschavingen op aarde: de “wereld van toen” (de antediluviale wereld van Adam tot Noach); de “hui­dige zondige wereld” (vanaf de zondvloed tot de nog toekomstige wederkomst van Christus); en de “toekomstige wereld” (die begint wanneer Christus komt en het Koninkrijk Gods vestigt).

Hebreeën 2:5 spreekt over engelen alsof de wereld onderwor­pen is aan engelen; in dit verband wordt direct in het begin van het boek Hebreeën, het eerste hoofdstuk, gesproken over Christus en engelen, en de relatie van engelen tot de mens. Hierop zullen we later nog terugkomen.

Maar onthoudt dat het hier voortdurend gaat om de “toeko­mende wereld waarvan wij spreken”, dus niet om de huidige wereld die nu snel haar einde nadert! En als u verder leest, vers 6: “Maar iemand heeft ergens betuigd, zeggende …”, en dan volgt een aanhaling van Psalm 8:4-6.

In deze psalm wijst David er verder met nadruk op dat God momenteel de aarde met haar atmosfeer en zeeën aan de mens heeft onderworpen. Maar nu is de schrijver van het boek Hebreeën geïnspireerd met iets totaal anders te vervolgen—iets dat in de toekomstige wereld zal geschieden.

Deze geopenbaarde kennis van Gods bedoeling met de mens, het ongelooflijke potentieel van de mens, gaat ons voorstellings­vermogen te boven. De wetenschap heeft er geen idee van; het wordt voor zover ik weet door geen enkele godsdienst geopen­baard, en ook ons hoger onderwijs is er volkomen onkundig van.

Niettemin is dit wat God, zoals Hij zegt, bereid heeft voor hen die Hem liefhebben (1 Corinthiërs 2:9-10).

Hiervoor heb ik er reeds op gewezen dat God de noodzakelij­ke kennis aan onze eerste ouders heeft geopenbaard, maar dezen geloofden niet wat Hij zei. Ongeveer 4000 jaar later verscheen Jezus Christus op aarde met een directe boodschap van God de Vader in de hemel, waarin deze zelfde essentiële kennis werd geopenbaard, maar slechts een handjevol mensen geloofde toen wat Hij zei, hoewel velen van hen betuigden dat zij “in hem geloofden” (zie Johannes 8:30-31, 37-38, 40, 45-46).

Vandaag geloven de wetenschap, de godsdienst en het onder­wijs nog steeds niet wat Hij heeft gezegd.

Ik zal dit—en het waarom ervan—later nader uiteenzetten. Dit hele complex van feiten is niet zo een twee drie uit te leggen.

Maar laten wij nu eens zien wat de schrijver van het boek Hebreeën in de passage na de aanhalingen uit de achtste psalm zegt: “Alle dingen hebt Gij onder zijn [‘s mensen] voeten onder­worpen. Want bij dit: alle dingen [hem] onderworpen, heeft Hij [God] niets uitgezonderd, dat hem [de mens] niet onderworpen zou zijn” (Hebreeën 2:8).

Is het mogelijk dat God ook werkelijk bedoelt wat Hij zegt (“alle dingen”)? Niets uitgezonderd?

De uitdrukking “alle dingen” (of “alles”) komt ook voor in hoofdstuk 1:2-3. In de bekende vertaling van James Moffatt wordt het Griekse woord voor “alles” weergegeven als “het univer­sum.”

Dat wil zeggen: voor hen die bereid zijn in Gods woord te geloven, zegt God dat Hij heeft verordineerd dat het gehele universum, met alle sterrenstelsels, hun ontelbare zonnen en planeten—alles—aan de mens zal worden onderworpen.

Maar wacht even! Lees echter, voordat u dit ongelovig van de hand wijst, eerst even verder. Er staat in datzelfde achtste vers: “Doch thans zien wij nog niet, dat hem [de mens] alle dingen [het eindeloze heelal] onderworpen zijn.” Vergeet niet dat in vers 5 gesproken wordt over de “toekomende wereld” en niet over onze hedendaagse wereld. Wat zien wij echter vandaag? “Jezus, die voor een korte tijd bene­den de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, namelijk Jezus, met heerlijkheid en eer gekroond.” De mens is, in tegenstelling tot Christus, nog niet “met heerlijkheid en eer gekroond”.

Maar u ziet dat Christus reeds met heerlijkheid en eer gekroond is. Vervolg nu: “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen [het ganse universum] bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken. … daarom schaamt Hij [Christus] Zich niet hen broeders te noemen” (vs. 10-11).

Met andere woorden: Christenen die Gods Geest hebben, zijn mede-erfgenamen van Christus en zullen wat Christus reeds heeft geërfd, ook beërven. Hij is nu in heerlijkheid. Hij heeft het gehele universum reeds geërfd. Hij draagt het door Zijn kracht. Iemand die zich heeft bekeerd en Gods Heilige Geest bezit (Romeinen 8:9), is alleen nog maar een erfgenaam, nog niet een bezitter van het erfgoed.

U ziet nu dat Christus reeds met heerlijkheid en eer is gekroond, dat hij reeds heeft geërfd en bezit heeft genomen van het erfgoed. Begin nu met Hebreeën, hoofdstuk 1:

“God … heeft in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen [het gehele universum], door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, die alle dingen [het ganse heelal] draagt [onderhoudt] door het woord zijner kracht …” (Hebreeën 1:1-3).

De levende Christus onderhoudt reeds het gehele universum door Zijn oneindige goddelijke kracht. Dit hoofdstuk vervolgt met aan te tonen dat Hij boven de engelen staat, omdat Hij de enigge­boren Zoon van God is, terwijl de engelen slechts individueel geschapen wezens zijn. De voor ons onzichtbare engelen zijn nu ons dienende geesten—ons, die nu lager in status zijn dan de engelen, maar erfgenamen van het heil, wanneer wij, evenals Christus, uit God geboren zonen zijn geworden (Hebreeën 1:4-14).

Wordt vervolgd...

Ihp Nl