Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Dertiende deel)

tipster/Unsplash

Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Dertiende deel)

Mysterie der eeuwen - Hoofdstuk 7

Vervolgd van Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Twaalfde deel)

Op nationaal niveau

Nu wordt ons inzicht in de organisatie van Gods komende wereldregering verder verruimd.

Op het nationale niveau zullen de naties die afstammen van de twee stammen Efraïm en Manasse (de zonen van Jozef) de twee leidende naties van de wereld worden (Jeremia 30:16‑18; 31:4‑11, 18‑20; Jesaja 14:1-2; Deuteronomium 28:13).

Na hen komen evenwel de volken die van de andere stammen van Israël afstammen. Daarna komen de heidense volkeren, maar die zullen ook welvarend zijn en overvloedig gezegend.

De opgestane, onsterfelijke koning David zal onder Mozes in macht en heerlijkheid koning over alle twaalf volken van Israël zijn (Jeremia 30:9; Ezechiël 34:23-24; 37:24-25). De oorspronkelijke twaalf apostelen zullen onder David ieder koning zijn over een van deze dan bijzonder welvarende naties (Mattheüs 19:28).

Onder de apostelen, die dan ieder koning van een groot volk zijn, staan de bestuurders van districten, provincies en steden.

Steeds evenwel zullen deze koningen en machthebbers opgestane onsterfelijken zijn, die als geestelijke wezens in het Koninkrijk (gezin) van God zijn geboren, geen sterfelijke mensen van vlees en bloed. En steeds zullen het diegenen zijn die zich niet alleen door bekering, maar ook door zelfoverwinning, de ontwikkeling van goddelijk karakter en groei in de kennis van Christus hebben gekwalificeerd. Zij hebben geleerd zich te laten regeren door Gods wet en regering en zijn getraind in het leiding geven.

De gelijkenis van de ponden (Lukas 19:11-27) en die van de talenten (Mattheüs 25:14-30) maken dit volkomen duidelijk. Hij die zijn geestelijke vermogens vertienvoudigde wordt beschreven als degene die macht krijgt over tien steden. Hij die zich slechts half zoveel in Gods karakter en vermogens ontwikkelde wordt beschreven als degene die over vijf steden macht ontvangt. De gelijkenis van de talenten laat hetzelfde zien, maar bovendien dat wij worden beoordeeld naar wat wij doen met dat waarmee wij het moeten doen. Dat wil zeggen dat iemand met minder talent wordt beoordeeld naar motivatie, inzet, ijver en volharding in verhouding tot zijn gaven. Van wie veel—in natuurlijke begaafdheid en geestelijke gaven—heeft geërfd en gekregen, wordt veel geëist. Iemand van minder vermogen heeft evenveel kans op de beloning in Gods Koninkrijk als een hoogbegaafde—mits hij zich evenveel inzet.

Maar hoe zit het nu met alle heidense volkeren? Wie wordt over hen als heerser aangesteld?

Er zijn sterke aanwijzingen—geen specifieke verklaring—maar aanwijzingen, overeenkomstig de principes en bepaalde taken die geopenbaard zijn, dat de profeet Daniël koning over hen allen zal worden gemaakt, rechtstreeks onder Mozes. Welke profeet—welke Godsman—zond God voor een bestuurlijke opleiding op het hoogste regeringsniveau naar het allereerste wereldrijk? Welke man weigerde om heidense gebruiken en gewoonten na te volgen, ook al stond hij in positie rechtstreeks onder de koning zelf? Wie bleek trouw aan God en de dienst van God en gehoorzaam aan de wetten van God, zelfs toen hij diende op het hoogste niveau in het eerste wereldrijk?

Wel, dat was natuurlijk de profeet Daniël!

In eerste instantie zou men kunnen denken dat Christus de apostel Paulus aan het hoofd van de heidense naties zou stellen, onder Mozes en onder Christus. En inderdaad heeft Paulus zich voor een hoge positie over de heidenen gekwalificeerd.

Daniël echter kwam bijna dagelijks in aanraking met de koning van de eerste wereldregering. En hoewel dat een menselijke regering was, bleek Daniël volkomen trouw en gehoorzaam aan God en Gods heerschappij. Hij werd gebruikt om aan koning Nebukadnezar en diens onmiddellijke opvolgers te openbaren dat God degene is die over alle koninkrijken heerst. Daniël weigerde het rijke voedsel en de delicatessen van de koning, waaronder wat volgens Gods gezondheidswetten onrein is. Driemaal per dag bad hij tot God, zelfs toen dat betekende dat hij in de leeuwenkuil zou worden geworpen. Hij vertrouwde op God om hem te beschermen en van de leeuwen te bevrijden. Hij verwierf kennis en wijsheid in de zaken en aangelegenheden van het bestuur over naties.

Toen God door de profeet Ezechiël drie van de rechtvaardigste mannen die ooit hadden geleefd noemde, was Daniël een van hen. De andere twee waren Noach en Job (Ezechiël 14:14, 20). Het spreekt vanzelf dat God ook Noach en Job in ambten van groot gewicht zal benoemen.

In Zijn Woord gaf God Daniël de verzekering dat hij ten tijde van de opstanding in het koninkrijk van God zal zijn (Daniël 12:13).

Het is interessant om, in het voorbijgaan, te overwegen of Daniëls drie collega’s in dienst van het Chaldeeuwse rijk, Sadrach, Mesach en Abed-nego, wellicht als team rechtstreeks onder en met Daniël zullen werken, zoals de drie „vaderen” waarschijnlijk rechtstreeks met en onder Christus werken. Er lijken in feite meerdere van dergelijke teams mogelijk.

Maar wat kan er worden gezegd over Paulus? Terwijl de oorspronkelijke twaalf apostelen tot het „verloren” Huis Israël werden gezonden, was Paulus de apostel der heidenen. Dat is de sleutel. Christus zelf heeft uitdrukkelijk gezegd dat ieder van de twaalf koning over een van de volken van Israël zal worden. Het is niet goed denkbaar dat Paulus slechts over één heidens land koning zou zijn. Men zou zelfs kunnen concluderen dat Paulus in bekwaamheden en prestaties iets hoger staat dan een van de oorspronkelijke twaalf apostelen. En ook zal geen enkele heidense natie zo belangrijk zijn als enige Israëlitische natie.

Het lijkt er dan ook op dat Paulus over alle heidense volkeren zal worden aangesteld, maar onder Daniël.

Natuurlijk wordt er door Christus een koning over ieder heidens land benoemd. En onder hen komen weer bestuurders van districten en steden te staan. Er zijn geen aanwijzingen betreffende hun identiteit, behalve dat die apostelen en evangelisten die rechtstreeks onder en met Paulus werkten—Barnabas, Silas, Timotheüs, Titus, Lucas, Markus, Filemon enz.—ongetwijfeld een belangrijke positie krijgen. En hoe is het met de andere heiligen uit diezelfde tijd, de eerste voorspoedige jaren van de Kerk, toen haar ledental zich aanvankelijk met talloze bekeerlingen vermenigvuldigde? En met de vele latere bekeerlingen, tot in onze tijd?

Wij kunnen hier slechts dat vermelden waarvoor min of meer duidelijke aanwijzingen zijn te vinden in wat God reeds heeft geopen­baard.

Vervolgd op Het Mysterie van het Koninkrijk van God (Veertiende deel)

Moa Ad Nl