Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

De Mysterieuze Breuk (Eerste Deel)

Ant Rozetsky/Unsplash

De Mysterieuze Breuk (Eerste Deel)

De Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de profetieën (Hoofdstuk Vier)

Vervolg van  Jeremia’s Mysterieuze Opdracht (Tweede Deel)

Waarheen trok Jeremia met Baruch, zijn secretaris, en met één of meer van de dochters van de koning? De geschiedenis laat op dit punt verstek gaan. Serieuze onderzoekers van de bijbelse geschiedenis weten al lang dat de Tien Stammen—die de naam “Huis van Israël ” droegen—hun identiteit en kennis van hun historie kwijtgeraakt zijn en momenteel, zonder te worden herkend, tussen heidense volken leven. Hun identiteit en verblijfplaats heeft God voor de wereld verborgen.

Maar nu, in deze eindtijd, wanneer de kennis zal toenemen, wanneer de “verstandigen” zullen begrijpen (Dan. 12:4, 10), zullen we het geheim ontdekken zoals het geopenbaard is door profetieën die pas nu kunnen worden begrepen. Eerst echter moeten wij ons verdiepen in een mysterieuze “breuk” die in de dagen van Juda, de zoon van Jacob, geslagen werd.

Juda was de vader van een tweeling. De eerstgeborene was koninklijk zaad, door hem zou de scepterbelofte worden doorgegeven. De vroedvrouw blijkt te hebben begrepen dat er een tweeling zou worden geboren. Vlak voor de geboorte stak een van de tweeling zijn hand naar buiten “en de vroedvrouw nam dezelve, en bond een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt het eerst uit.” Het kind trok echter zijn hand weer terug en het andere kind werd het eerst geboren.

De vroedvrouw riep uit: “Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuke! [de kanttekening zegt: waarom hebt gij deze breuk geslagen?] En men noemde zijn naam Perez”, wat “breuk” betekent. De ander werd Zera genoemd (Gen. 38:27-30—SV).

Waarom zou deze vreemde gebeurtenis in de Bijbel zijn opgetekend anders dan omdat de breuk op een toekomstig tijdstip tussen de twee zoons of tussen hun afstammelingen zou worden geheeld? Het is er echter tijdens hun leven niet van gekomen.

Zera, die met het scharlaken draadje, had vijf zoons (1 Kron. 2:6).
Kwam er uiteindelijk een nakomeling van Zera op de troon, waardoor de breuk werd geheeld? David, Zedekia en Christus waren allemaal van de Perez-tak; ­niemand van hen stamde van Zera af.

Let nu op het volgende: 1) Het feit van de breuk wijst op een overdracht van de scepter van de Perez- naar de Zera-lijn. 2) Een dergelijke overdracht heeft vóór koning Zedekia van Juda, die van Perez afstamde, nooit plaatsgevonden. 3) Daarom moet deze hebben plaatsgevonden nadat Zedekia was onttroond. 4) Davids lijn (Perez) moet gedurende alle generaties voor eeuwig op de troon blijven; dit was slechts mogelijk door een overdracht van de troon door middel van een huwelijk tussen een erfgenaam van de troon uit de Perez-lijn met iemand uit de Zera-lijn, om zo de breuk te helen.

De Drie Overdrachten

De geschiedenis toont aan dat de afstammelingen van Zera wegtrokken; ze reisden naar het noorden, naar de gebieden van de Scytische volken; later in de dagen van koning David zijn hun nakomelingen naar Ierland verhuisd.

Maar ondertussen was de Perez-David-Zedekia lijn, die in het bezit van de scepter was, hoog verheven. De Zera-lijn, die voelde dat de scepter haar rechtmatig toekwam, en die hem op zekere dag ook zou bezitten, was laag, vernederd—wat betreft de koninklijke macht.

Laten we nu eens naar een vaak verkeerd begrepen passage uit de profe­tieën kijken. Als u wilt beginnen te lezen bij Ezechiël 21:18 dan zult u duidelijk zien dat de Here hier spreekt over de ballingschap van Juda door de koning van Babel. En, beginnend in vers 25, zegt Hij: “En gij, o onheilig, goddeloos vorst van Israël [Zedekia], wiens dag komen zal, ten tijde der uiterste ongerechtigheid; Alzo zegt de Heere HEERE: Doe dien hoed [diadeem] weg, en hef dien kroon af [zoals tijdens de eerste helft van Jeremia’s opdracht gebeurd is], deze [de kroon] zal dezelfde niet wezen; Ik zal verhogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is. Ik zal die [kroon] omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd [overturned (engl.) = overgedragen] stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat Hij kome, die [daartoe] recht heeft, en [dien] Ik geven zal” (vs. 25-27—SV).

Laten we dit heel goed begrijpen. “Doe dien hoed [diadeem] weg, en hef dien kroon af”. Koning Zedekia, uit Davids dynastie, droeg de kroon. Hier staat dat die moest worden verwijderd. De kroon werd ook verwijderd . Zedekia stierf in Babel; zijn zonen en al de edelen van Juda werden gedood.

“Deze zal dezelfde niet wezen”. De kroon zou niet ophouden te bestaan, maar er zou een verandering plaatsvinden: de troon zou worden overge­dragen—een ander zou de kroon dragen. Gods belofte aan David zal standhouden!

“Ik zal verhogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is.” Wie is “hoog”? Koning Zedekia van Juda. Nu zal hij worden vernederd. Hij zal de kroon verliezen. Juda was “hoog” geweest, terwijl Israël “laag”—al jaren zonder koning (Hosea 3:4)—was. De Perez-lijn was “hoog” geweest, de Zera-lijn “laag”.

“Ik zal die [kroon] omgekeerd, omgekeerd, omgekeerd stellen; ja, zij zal niet zijn, totdat Hij kome, die [daartoe] recht heeft.” Wat zou er worden “omgekeerd” d.w.z. overgedragen? De kroon en de troon. Niet éénmaal, maar driemaal moet hij overgedragen worden. Overgedragen door Zedekia, om het Huis van Juda en de Perez-lijn te vernederen en nu het Huis van Israël en iemand uit de Zera-lijn te verhogen! De eerste van de drie overdrachten werd voltrokken in het kader van de eerste helft van Jeremia’s opdracht.

“Ja, zij zal niet zijn”. Betekent dit dat de troon en de kroon ophouden te bestaan? Beslist niet! Hoe zou hij nog tweemaal kunnen worden ­“omgekeerd”, of van de een op de ander worden overgedragen, als hij had opgehouden te bestaan? Hoe zou de kroon, na deze drie overdrachten, aan Hem—Christus—die er bij Zijn wederkomst recht op heeft, gegeven kunnen worden als hij helemaal niet meer bestond? Hoe zou hij, die nu “laag” was, verhoogd kunnen worden door de kroon, als die kroon niet meer bestond? Nee, de betekenis is: “Hij zal niet meer worden overgedragen tot de weder­komst van Christus!” En dan zal die kroon en troon aan Hem worden gegeven!

God zal Zijn onveranderlijke belofte aan David niet breken! Gedurende iedere generatie zal David een nakomeling hebben die de kroon draagt! Het tweede deel van Jeremia’s opdracht moet nu uitgevoerd worden. Die troon moet overgeplant en weer gebouwd worden. De kroon moet ‘omgekeerd’—aan een ander overgedragen worden! Maar waar en aan wie?

Een “Raadsel” en een “Gelijkenis”

De zonderlinge waarheid van het planten en herbouwen van Davids troon wordt geopenbaard in “een raadsel en een gelijkenis”, gehuld in symbolische taal die tot aan deze laatste dagen nooit is begrepen. Toch is het nu zo duidelijk gemaakt dat zelfs een kind het kan begrijpen!

Het staat in Ezechiël 17. Lees het hele hoofdstuk aandachtig! Let er allereerst op dat deze profetische boodschap niet aan Juda, de Joden, maar aan het Huis van Israël is gericht. De boodschap dient om licht te brengen aan de verloren tien stammen van het Huis van Israël in deze laatste dagen!

Allereerst moet Ezechiël een raadsel vertellen en dan een gelijkenis. Het raadsel staat in de verzen 3 tot 10. Dan verklaart de Here, beginnend in vers 11, de betekenis. “Zeg toch tot het weerspannige geslacht [God zegt dat “het weerspannige geslacht” het tienstammenrijk Israël is (Ez. 12:9) over wie Ezechiël als profeet is aangesteld (Ez. 2:3; 3:1, enz.]: weet gij niet, wat dit betekent? Zeg dan: …” En dan wordt het raadsel duidelijk verklaard.

Een grote arend kwam naar de Libanon en nam de hoogste tak van een ceder. Uitgelegd wordt dat dit koning Nebucadnezar van Babel voorstelt die naar Jeruzalem kwam en de koning van Juda gevangen nam. Het afbreken van de jonge twijgen van de ceder en het wegvoeren ervan naar een handelsland moet de gevangenschap van de zonen van de koning uitbeelden. “Toen nam hij een der spruiten van het land [Hij nam ook van het zaad des lands—SV]” betekent dat Nebucadnezar ook van het volk en van de aanzienlijken van Juda gevangen nam. Hij “zette die uit als een wilg, zodat hij uitsproot en tot een breedvertakte wijnstok werd, laag groeiend” betekent dat hij met de Joden een verbond sloot, waarbij zij, hoewel ze door de Chaldeeën geregeerd werden, in vrede zouden kunnen leven en zich ontwikkelen. De andere “grote arend” stelt de Farao van Egypte voor.

Zo gaat het raadsel over de eerste helft van Jeremia’s opdracht. Let nu eens op wat er geopenbaard wordt aangaande de tweede helft: het planten van Davids troon! Het staat in de gelijkenis, vers 22-24. “Zo zegt de Here Here: Dan zal Ik zelf van de top van de hoge ceder [een twijgje] nemen.” Uit Gods eigen verklaring weten we dat de ceder de natie Juda voorstelt; de hoogste­ tak is Juda’s koning. Het raadsel vertelde ons dat Nebucadnezar de hoogste tak—de koning wegvoerde. De parabel zegt ons nu dat God —niet Nebucadnezar, maar God—van de hoogste tak een twijgje zal nemen. Niet de tak zelf, maar VAN de tak—van Zedekia’s kinderen. Maar Nebucadnezar nam, en doodde, al zijn zonen.

God zal nu, door middel van Zijn profeet Jeremia, van de top nemen en “dat in de grond zetten” (vs. 22). “Van de bovenste der jonge takjes zal Ik een twijgje plukken en Ik zelf zal dat planten op een hoge en verheven berg” gaat de Here verder. Aha! Een twijgje! De twijgen van deze hoogste tak stellen de kinderen van koning Zedekia voor! Dan moet een twijgje (een teder takje—SV) een dochter voorstellen! “… En Ik zelf zal dat planten”. Kan het in symbolische­ taal nu nog duidelijker gezegd worden dat deze jonge Joodse prinses het koninklijk zaad voor het opnieuw planten van Davids troon zal worden? Waar? “… op een hoge en verheven berg” zegt de Here! Een “berg” staat altijd als symbool voor een natie

Wordt vervolgd …

Usbp Nl Bo