Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Wat bedoelt u met... bekering? (Derde deel)

Ben White/Unsplash

Wat bedoelt u met... bekering? (Derde deel)

Het ongelooflijke potentieel van de mens - Hoofdstuk 10

Vervolgd van Wat bedoelt u met... bekering? (Tweede deel)

De echte Christen is door Christus met God verzoend. Door Gods Geest geniet hij gemeenschap met de Vader en diens Zoon Jezus Christus. En zelfs zijn gemeenschap met medechristenen is door God en Christus. Hij is met hen verbonden evenals de verschillende ranken met een wijnstok verbonden en met elkaar ver­enigd zijn door de wijnstok. Vergelijk de analogie die Jezus gebruikt in Johannes 15:1-7. Een Christen gaat dus in feite dezelf­de weg als Christus—en twee kunnen niet samengaan als ze het niet met elkaar eens zijn (Amos 3:3).

Lees nu verder in 1 Johannes 1: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis. Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan liegen wij en doen de waarheid niet” (vs. 5-6). Met andere woorden: Hij, de levende Christus, wandelt in het licht als op een helder verlicht pad. Als wij echter in het donker gaan, lopen we op een heel ander pad waar duisternis heerst. Daaruit volgt dus dat we helemaal niet met Hem wandelen, en als we zeggen dat we dat wel doen, dan liegen we.

Veronderstel nu dat een van ons die met Hem in het licht wandelt, struikelt en valt. Dit is niet een kwestie van zich afkeren van Hem en het pad dat Hij gaat, naar een ander, donker pad. Als we zeggen: “Het spijt me”, zou Hij ons dan niet Zijn hand toesteken en ons overeind helpen om het verlichte pad met Hem te vervolgen? Of zou Hij boos worden en zeggen: “Ga van Mijn pad af, ga maar verder op een verduisterd pad”?

Nog anders gezegd: de ware Christen heeft zijn vroegere leven van zondigen uit gewoonte en zijn vroegere houding van egoïsme en het zoeken van eigen plezier waarbij hij niet in het minst van plan was Gods levenswijze te volgen, de rug toegekeerd. Dat leven heeft hij vaarwel gezegd. Over het algemeen is in zijn leven nu de Christelijke levenswijze gewoonte geworden.

Hij is echter niet ineens volmaakt vanaf het ogenblik dat hij zich bekeert en Gods Geest ontvangt. Hij moet geestelijk groeien, opgroeien in de genade en kennis van Christus, zoals Petrus schrijft in 2 Petrus 3:18. Hij is een wezen met ingeroeste gewoonten en alle oude gewoonten raakt hij niet eenvoudig automatisch kwijt, zonder enige moeite van zijn kant om ze te overwinnen. Hij moet leren zonde te overwinnen. Het is onvermijdelijk dat hij een keer niet op zijn hoede is en een fout maakt. Lees nu verder in 1 Johannes 1:

“Maar indien wij in het licht wandelen …”zelfs wanneer we zo nu en dan struikelen is het slechts incidenteel. Het is niet Gods levens­wijze de rug toekeren, een terugkeer tot de oude gewoonte van voortdurend zondigen.

Begint u het verschil te zien? De echte Christen is helemaal van plan Gods levenswijze te volgen. Hij wil op Gods manier leven. Hij streeft ernaar op Gods wijze te leven. En over het algemeen is dat nu in feite zijn normale nieuwe wijze van leven. De incidentele misstap of zonde betekent niet dat hij in zijn verstand en denken God en Zijn weg verworpen heeft. Nu weer verder:

“… gelijk Hij in het licht is”—als die levenswijze nu ons doel en streven is—dan “hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, Zijn Zoon, reinigt ons [ons die nu Christenen zijn] van alle zonde. Indien wij [Christenen] zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet” (vs. 7-8).

Indien wij die nu Christenen zijn, zeggen dat wij reeds vol­maakt zijn, dat we nooit uitglijden en een fout maken of een zonde begaan, misleiden wij onszelf. Ik heb een vrouw gekend die zichzelf op deze manier misleidde. Zij beweerde boven de zonde te staan en zei dat zij nooit zondigde. En hoewel de meesten haar een goede vrouw zouden noemen, beging zij in feite de grootste aller zonden: geestelijke trots en ijdelheid. Zij ging prat op haar “zondeloze” staat. Zij miste de Christelijke nederigheid.

Als iemand echter, bij het gaan op dit verlichte pad met God, struikelt en valt, wil God dan niets meer met hem te maken hebben?

Vers 9: “Indien wij [wij die Christenen zijn; het gaat hier niet over onbekeerde mensen] onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.”

Let dus goed op dat “indien”. “Indien wij onze zonden belijden”. Wanneer we struikelen, moeten we dat erkennen—moeten er berouw van hebben en om vergeving vragen. Als we het loochenen of iemand anders de schuld geven, wordt het ons niet vergeven. Wij moeten het belijden—aan God!

“Indien wij zeggen, dat wij [Christenen] niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn Woord is in ons niet. Dit gedeelte gaat door in het tweede hoofdstuk: Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, opdat gij niet tot zonde komt.” Met andere woorden, opdat wij niet zouden zondigen—wij moeten ernaar streven om elke zonde te vermijden. God geeft ons geen vergunning om te zondigen. “Maar, als iemand gezondigd heeft, wij [wij Christenen] hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige; en Hij is een verzoening voor onze zonden en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der gehele wereld” (1 Johannes 2:1-2). Het spreekt echter vanzelf dat Hij de verzoening voor de zonden van de onbekeerden in de wereld alleen dan is, wanneer zij tot werkelijk berouw en tot geloof in Christus komen.

Ware bekering—een proces

Omdat veel mensen het gehele, hierboven beschreven proces niet goed begrijpen, raken ze ontmoedigd. Sommigen geven de poging zelfs op om een Christelijk leven te leiden. Hoe komt dat? Door het foutieve idee dat een Christen iemand is die plotseling, in één slag, volmaakt wordt, of dat iemand geen Christen kan worden totdat hij met alle verkeerde gewoonten heeft gebroken en zichzelf recht­vaardig heeft gemaakt.

Het is van vitaal belang te begrijpen wat echt ‘Christen zijn’ werkelijk betekent.

De pas bekeerde Christen moet geestelijk opgroeien. Wat zou u denken van een pas geboren kind dat plotseling, zonder opgroeien, 1.80 m lang werd? Het groeiproces vereist tijd. Er is een ogenblik waarop iemand de Heilige Geest van God ontvangt die hem tot Christen verwekt. Maar hij is in geestelijke zin slechts een kind. Hij moet geestelijk opgroeien.

De pas bekeerde persoon heeft in hart en geest oprecht een ommekeer gemaakt. Hij heeft in feite contact met God gekregen en Gods Heilige Geest ontvangen. Gods eigen goddelijke natuur is nu in hem geplaatst. Dat is evenwel alles; deze goddelijke natuur is slechts verwekt, nog niet tot ontwikkeling gekomen. Hij is nog steeds menselijk, sterfelijk, vlees en bloed. Hij is nog steeds fysiek, geen geest.

Begrijp dit goed.

Gedurende bijna 6000 jaar is de mens de weg gegaan van trots en ijdelheid, zelfzucht en begeerte, gebrek aan bezorgdheid voor het welzijn van anderen—in de geest van wedijver, verzet, twist, het najagen van aards bezit en het verheffen van het ego. De mens is steeds vervuld geweest met zelfvoldoening, jaloersheid, nijd, wrok jegens anderen, een geest van opstand tegen gezag en vijandschap jegens God en de wet van God.

De Christen moet deze neigingen overwinnen.

De Christen moet het rechtvaardige karakter ontwikkelen om de juiste weg te kiezen en de verkeerde te weerstaan—het ego te disciplineren in de richting waarin dat behoort te gaan, in plaats van de weg van zelfzucht en ijdelheid te bewandelen.

Wordt vervolgd...

Ihp Nl