Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Overbrugging van de kloof tussen de stoffelijke mens en de uiteindelijk uit Geest bestaande kinderen Gods (Tweede deel)

Nasa/Unsplash

Overbrugging van de kloof tussen de stoffelijke mens en de uiteindelijk uit Geest bestaande kinderen Gods (Tweede deel)

Het ongelooflijke potentieel van de mens - Hoofdstuk 7

Vervolgd van Overbrugging van de kloof tussen de stoffelijke mens en de uiteindelijk uit Geest bestaande kinderen Gods (Eerste deel)

"De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezechiël 18:4, 20). Adam was een sterfelijk wezen en God zei tot hem met betrekking tot de boom van kennis van goed en kwaad: “… want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Genesis 2:17). Maar Satan loochende dit en Adam en Eva schonken hem geloof, zoals sindsdien de meeste mensen hem geloven.

Laten wij dus goed begrijpen dat de mens van vlees en bloed is, geheel uit stof samengesteld; en deze levende stof IS een levend wezen of levende ziel. De ziel bestaat uit stoffelijke materie, niet uit geest.

Nu heb ik reeds vermeld dat de menselijke hersenen vrijwel gelijk zijn aan die van de dieren. Maar de mens is gemaakt naar Gods beeld en gelijkenis om een zeer speciale relatie te hebben met God—met de mogelijkheid om te worden geboren in Gods familie. En God is geest (Johannes 4:24).

Ten einde de kloof te overbruggen om de mens te doen overgaan van een geheel uit stof bestaand wezen in een uit geest bestaand wezen in Gods Koninkrijk, en de mens tevens een ver­stand te geven zoals God bezit—plaatste God een geest in elke mens.

In Job 32:8 lezen wij: “Voorwaar, het is de geest in de stervelingen en de adem des Almachtigen, die hun inzicht geeft.”

Dit is een machtig, waar woord dat helaas door slechts heel weinig mensen wordt begrepen.

Ik noem deze geest de menselijke geest, want hij bevindt zich IN elke mens, hoewel hij geestelijk en niet stoffelijk van aard is. Het is niet een geestwezen. Het is niet de mens zelf, maar een geest in de mens. Het is niet een ziel—de fysieke mens is een ziel of wezen. De menselijke geest verleent intellect aan de menselijke hersenen. De menselijke geest verleent geen fysiek leven—het menselijke leven ligt in het fysieke bloed dat met zuurstof wordt verrijkt door de levensadem.

Dit niet-stoffelijke element van de menselijke hersenen is niet aanwezig in de hersenen van dieren. Dit is het bestanddeel dat de overgang van menselijk naar goddelijk mogelijk maakt zonder dat daarbij stof in geest wordt getransformeerd ten tijde van de op­standing. Hierop zal ik later nader ingaan.

Laat ik eerst een paar essentiële dingen aangaande deze geest in de mens duidelijk maken. Deze geest is een geestelijk element, net zoals water en lucht tot de stoffelijke elementen behoren. Deze menselijke geest kan niet zien. Het fysieke brein ziet door middel van de ogen. De menselijke geest in de mens kan niet horen. De hersenen horen door middel van de oren. Deze menselijke geest kan niet denken. De hersenen denken, hoewel de geest daartoe het vermogen moet verlenen, terwijl de hersenen van dieren die een dergelijke geest niet hebben, afgezien van een heel elementaire manier, niet kunnen denken.

Een tekst die vaak wordt aangehaald door degenen die in een ‘onsterfelijke ziel’ geloven, maakt dit duidelijk. In 1 Corinthiërs 2
verklaart Paulus aan de Corinthiërs dat hij niet was gekomen om in een moeilijk te begrijpen taal tot hen te spreken, zoals veel mensen dat plegen te doen om hun ijdelheid te strelen. Hij was in nederigheid tot hen gekomen met een duidelijke, eenvoudige taal. Desondanks heeft geen van de vorsten, de elite, de ontwikkelde mensen van deze wereld hem kunnen begrijpen.

WAAROM hebben de meer ontwikkelde mensen Paulus niet begrepen? Omdat hij Gods boodschap van het Koninkrijk Gods verkondigde. Dat is geestelijke kennis. Deze kennis kan men niet met fysieke ogen zien, niet met fysieke oren horen. Geestelijke kennis kan niet langs natuurlijke weg de menselijke geest binnenkomen, want geest kan niet worden gezien, noch gehoord, gevoeld, geproefd of geroken.

Vervolgens zet Paulus uiteen dat op deze manier (vs. 11) niemand de kennis zou kunnen hebben die de mens nu bezit, als het niet was door “de geest van de mens, die in hem is”. Het dier heeft hersenen die vrijwel gelijk zijn aan die van de mens—en soms zelfs groter. Maar hun hersenen kunnen niet weten, niet begrijpen wat de mens weet. Dat zou de mens ook niet kunnen, als hij de menselijke geest niet had die in hem is. Anders gezegd: deze geest verleent de menselijke geest het verstandelijk vermogen.

Het menselijk verstand is echter wel begrensd tot de kennis van het fysieke. Het kan de geestelijke dingen van God niet begrij­pen. Hoe komt dat? Dat komt omdat het menselijk verstand vanuit zijn natuurlijke geaardheid alleen datgene kan kennen dat via de zintuigen—ogen, oren, neus, huid en tong—binnen­komt. Een dier kan ook wel zien, horen, ruiken, voelen en proeven zoals de mens, maar het is niet in staat om wat zijn hersenen binnenkomt om te zetten in gedachten en begrippen. De reden hiervoor wordt later nader uitgelegd.

En nu de tweede helft van 1 Corinthiërs 2:11: Zo (op gelijke wijze) kan ook niemand de dingen van God weten—kennen, begrijpen of bevatten—behalve door weer een andere geest, nl. de Heilige Geest van GOD.

Evenals het dier geen menselijke kennis kan opnemen, zo zou ook de mens met zijn hersenen alleen dit niet kunnen als de geest van de mens—de menselijke geest—niet in hem was. Evenzo kan de mens de dingen van God niet kennen en begrijpen, tenzij en totdat hij nog een geest ontvangt—de Heilige Geest van GOD.

Anders uitgedrukt: alle mensen bezitten vanaf hun geboorte een geest, de “geest van de mens” die in hen is. Let wel, deze geest is niet de mens zelf. Hij is iets IN de mens. Een mens kan een knikker inslikken; die is dan in de mens, maar die knikker is niet de mens zelf noch een deel van hem. De mens is gevormd uit het stof der aarde en is sterfelijk. De menselijke geest is niet de ziel; hij is iets in de ziel, die op zichzelf de stoffelijke mens is.

Lees nu verder vers 14: “Doch een ongeestelijk mens aan­vaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaas­heid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.”

Dus bij de geboorte geeft God ons een geest die ik, bij gebrek aan een betere uitdrukking, “de menselijke geest” noem. Die geeft ons het verstandelijk vermogen dat niet in de hersenen van het dier is. Doch dat verstandelijk vermogen is beperkt tot kennis van het stoffelijke heelal. Waarom? Omdat de menselijke geest alleen kennis opneemt door middel van de vijf fysieke zintuigen.

Bedenk hierbij echter dat voor God de schepping van de mens niet was voltooid met het scheppen van Adam en Eva. Wel was toen de fysieke schepping voltooid. Adam en Eva bezaten deze “menselijke” geest vanaf hun schepping.

Maar nu moet de geestelijke schepping nog volgen. Daarvoor was een tweede geest nodig in de mens—de Heilige Geest van God.

“Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aard­bodem … Voorts plantte de Here God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij geformeerd had. Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem op­schieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad” (Genesis 2:7-9).

Letterlijk gesproken was Adam toen nog niet compleet. De geest van de mens was in hem, maar niet de Geest van God. God bood hem vrijelijk de vrucht van de boom des levens aan, het symbool van Gods Heilige Geest. Eten van de boom des levens zou tweeërlei tot gevolg hebben gehad: 1) het zou zijn verstand hebben geopend voor het begrijpen van geestelijke kennis, en 2) het zou hem de gave van Gods Heilige Geest hebben gebracht, die tot eeuwig leven leidde. Maar toen God het Koninkrijk Gods aan Adam verklaarde, geloofde deze niet wat God zei en hij werd ongehoorzaam—hij zondigde. Wat gebeurde er toen?

“En de Here God zeide … nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. Toen zond de Here God hem weg uit de hof van Eden om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken” (Genesis 3:22-24).

Probeer het volgende a.u.b. te begrijpen!

Vergeet niet wat Gods grote plan was. Door de mens, gevormd uit materie, vermenigvuldigt God Zichzelf en breidt Zijn eigen heilige, rechtvaardige en zondeloze Godfamilie uit. Maar God bestaat uit geest. Hoe overbrugt God de kloof tussen de sterfelijke, fysieke mens en de onsterfelijke, uit geest bestaande God?

De allereerste mens had de verkeerde weg gekozen en door te zondigen Gods regering verworpen. God had hem toen uit de hof van Eden verjaagd en hem de toegang tot de boom des levens ten enen male ontzegd. Maar God had deze mogelijkheid natuurlijk wel voorzien. Gods plan moest niettemin doorgaan, maar hoe?

Daarvoor was de “tweede Adam”—Jezus Christus—nodig. Hij had Zichzelf daartoe aangeboden nog voordat de wereld bestond. Hij zou echter pas 4000 jaar later komen en als mens worden geboren om te kunnen sterven.

Wordt vervolgd...

Ihp Nl