Blijf op de hoogte met onze gratis nieuwsbrief

Het Mysterie van de Mens (vierde deel)

Derek Thomson/Unsplash

Het Mysterie van de Mens (vierde deel)

Mysterie der eeuwen (Hoofdstuk drie)

Vervolg van Het Mysterie van de Mens (derde deel)

D

e schepping van de mens nog niet voltooid

De mens werd geschapen om een relatie met zijn Schepper te hebben. Daarom werd hij in de vorm en de gestalte van zijn Schepper gemaakt, waarbij het contact en de relatie mogelijk wordt gemaakt door de in hem aanwezige menselijke geest.

Maar de schepping van de mens was niet voltooid. In mentaal en geestelijk opzicht werd hij slechts „half aanwezig” geschapen. Hij had nog de toevoeging van Gods Geest nodig; die zou zich met zijn geest verbinden en hem aldus als kind van God verwekken, waardoor hij met God zou worden verenigd en het hem uiteindelijk mogelijk zou zijn in de Godfamilie zelf te worden geboren.

Sta hier een ogenblik bij stil. Let nogmaals op de tweeledigheid in Gods scheppingsproces. De eerste mens Adam was een fysieke schepping waaraan de menselijke geest werd toegevoegd. Wanneer de schepping van de mens voltooid is, zal hij een geestelijke schepping zijn, geheel uit Geest gevormd.

Wanneer de mens de Heilige Geest van God ontvangt, wordt de Geest en het verstand van de onsterfelijke God zelf in hem geïnjecteerd. Deze verbindt zich met de menselijke geest. De Geest van God kan niet worden ontvangen door, of geïnjecteerd in, het redeloze dier: het dier heeft immers geen geest in zich waarmee de Geest van God zich zou kunnen verbinden.

Laat mij op dit punt een waarheid tussenvoegen die, ten tijde dat dit wordt geschreven, waarschijnlijk het meest controversiële vraagstuk is onder de mensen van de Westerse wereld: de abortuskwestie.

De menselijke geest komt in het menselijke embryo bij de conceptie. Het is deze geest die, na een bekering als volwassene, met de Heilige Geest van de grote Schepper-God kan worden verenigd, waardoor deze mens met goddelijk leven wordt verwekt als een kind van de levende God, in een staat van groei, en vooralsnog ongeboren. Het vernietigen van een embryo of een foetus in de baarmoeder van een vrouw is het vermoorden van een potentieel toekomstig Goddelijk Wezen.

Daarom is abortus moord.

Nu terug naar ons oorspronkelijke probleem: „Wat is de enige werkelijke waarde van het leven van een mens?” Het leven van een mens is een vleselijk bestaan, maar met de menselijke geest die de hersenen van intellect voorziet. De menselijke geest in de mens maakt de verbinding met de Heilige Geest en het verstand en de onsterfelijkheid van God mogelijk. Wanneer de sterfelijke mens sterft, keert het lichaam tot het stof terug, en de geest gaat terug naar God.

Leven na de dood

De menselijke geest is bij de dood in feite een geestelijke gietvorm, zonder bewustzijn van zichzelf, maar bij de opstanding brengt hij in het opgestane lichaam het hele geheugen, alle kennis en het hele karakter evenals de vorm en de gestalte die de persoon voor zijn dood bezat terug. De menselijke geest kan uit zichzelf niet zien, horen, denken of weten. Het enig werkelijke leven, zichzelf in stand houdend leven, ligt in de Heilige Geest van God, verbonden met de menselijke geest. De waarde van het leven van een mens ligt in de menselijke geest en in zijn potentieel te worden verenigd met Gods Geest, die Gods verstand en Gods leven is.

Filosofen denken dat de mens op zich het allerhoogste goed is. Zij spreken over „de menselijke waardigheid.” Zij spreken over de aangeboren „goddelijke” krachten in iedere mens. Zij bepleiten zelfvertrouwen en zelfverheerlijking. Zij zorgen ervoor dat de sterfelijke mens zichzelf als onsterfelijke God ziet.

Integendeel echter, de enige waarde van het leven van een mens ligt in menselijke geest en het potentieel om door God te worden verwekt, om later zelf als God te worden geboren, als een kind in de Godfamilie.

De mens is geen „god” in zichzelf, maar alleen sterfelijk vlees en bloed met hersenen die door de menselijke geest van intellect worden voorzien.

Daarom is de mens op zich van oneindig veel minder waarde dan de zelfgenoegzame wijzen van deze wereld denken. Maar eenmaal verwekt door de Allerhoogste God door middel van het leven en de Geest van de levende God die in hem woont, is het potentieel van een menselijk wezen van oneindig veel grotere waarde dan de wereld heeft begrepen.

Zoals eerder uiteengezet schept God volgens het principe van tweeledigheid. Dit is ook het geval bij de schepping van de mens. Deze wordt verricht in twee stadia: 1e de fysieke fase, die begon met de eerste mens, Adam, en 2e de geestelijke staat die met de „tweede Adam”, Jezus Christus, begint (1 Corinthiërs 15:45-46).

Zo werd de mens vanaf zijn schepping (en geboorte) gemaakt met een „menselijke” geest die een integraal deel van de mens werd. Maar mentaal en geestelijk is hij onvolledig, hij werd gemaakt met de behoefte aan een tweede Geest: de Heilige Geest van God; en wanneer die gift van God wordt ontvangen, getuigt Gods Geest „met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn” (Romeinen 8:16)—kinderen in het verwekte (of eerste) stadium van de geestelijke schepping van de mens.

Dit wordt helder verklaard in 1 Corinthe 2. „Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart [of -verstand] is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen die Hem liefhebben” (vs. 9)—geestelijke kennis.

Het natuurlijke verstand kan kennis van materiële en fysieke dingen opnemen. Bovendien kan het een besef van moraal en ethiek hebben, evenals van kunst en cultuur, iets waartoe de redeloze dieren niet in staat zijn. Maar op het gebied van goed en kwaad kan het alleen weten en doen wat goed is op het menselijke vlak, hetgeen mogelijk wordt gemaakt door de menselijke geest in de mens. Dit besef en uitvoeren van het goede is beperkt tot het menselijke vlak van de menselijke geest die aangeboren zelfzuchtig is. De mens kan liefde bezitten en uitdrukken op het menselijke vlak, maar zonder de Heilige Geest van God kan hij geen liefde bezitten of uitdrukken op het goddelijke vlak, en evenmin kan hij kennis verwerven van wat geestelijk is, zoals in 1 Corinthe 2 is geopenbaard.

Alleen God openbaart

„Want ons heeft God het [het geestelijke] geopenbaard door de Geest [van God]” (vs. 10). Let er in het bijzonder op dat geestelijke kennis niet wordt geopenbaard door een Persoon, die de Heilige Geest heet. Deze kennis wordt door God bekend gemaakt en aan ons vandaag geopenbaard door middel van Gods Geest, die alleen als Gods gift door Zijn barmhartigheid en genade kan worden ontvangen. God is degene die openbaart. De Heilige Geest is het middel waardoor wij kunnen bevatten hetgeen uitsluitend God kan openbaren.

Immers: „Wie toch onder de mensen weet, wat in de mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is?” (vs. 11). Indien de Heilige Geest de derde Persoon van een drieëenheid is, is dan de geest in de mens niet eveneens een andere mens? Een koe, schaap of hond kan niet de dingen weten die een mens weet—en evenmin zou een mens dat kunnen, behalve door de geest van de mens die in hem is. Bijvoorbeeld kennis van scheikunde en fysica, technologische en wetenschappelijke kennis. Evenzo is de natuurlijke mens met deze ene geest beperkt: „Zo weet ook niemand wat in God is, dan de Geest Gods.”

Alleen wanneer de Heilige Geest erbij komt en zich met de „menselijke” geest verbindt, kan een mens werkelijk gaan begrijpen hetgeen geeste­lijk is: „Doch een ongeestelijk [natuurlijk] mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is” (vs. 14).

De hoogst opgeleide mensen zien alle dingen door de bril van de evolutietheorie. Evolutie heeft uitsluitend betrekking op het stoffelijke leven en zijn ontwikkeling. Het weet en onderwijst niets over geestelijk leven en geestelijke problemen, en al het kwaad in de wereld is geestelijk van aard.

Daarom zijn de hoogst opgeleide mensen, in het algemeen, het meest onwetend: zij zijn beperkt tot kennis van het materiële, en tot het „goede” op het egocentrische niveau. Kennis van God en de dingen van God zijn dwaasheid voor hen. Maar natuurlijk zegt God: „De wijsheid dezer wereld is dwaasheid voor God” (1 Corinthiërs 3:19). 

Wordt vervolgd …

Moa Ad Nl